Brieven aan de zeven gemeenten

Openbaringen 1,2,3,4,5

11Openbaring van Jezus Christus, die hij van God ontving om aan de dienaren van God te laten zien wat er binnenkort gebeuren moet. Hij heeft zijn engel deze openbaring laten meedelen aan zijn dienaar Johannes. 2Johannes maakt bekend wat God gesproken heeft en waarvan Jezus Christus heeft getuigd; dit heeft hij allemaal gezien.

3Gelukkig is wie dit voorleest, en gelukkig zijn zij die deze profetie horen en zich houden aan wat hier gezegd wordt. Want de tijd is nabij.

Aan de zeven gemeenten

4Van Johannes, aan de zeven gemeenten in Asia. Genade zij u en vrede van hem die is, die was en die komt, en van de zeven geesten voor zijn troon, 5en van Jezus Christus, de betrouwbare getuige, de eerstgeborene van de doden, de heerser over de vorsten van de aarde. Aan hem die ons liefheeft en ons van onze zonden heeft bevrijd door zijn bloed, 6die een koninkrijk uit ons gevormd heeft en ons heeft gemaakt tot priesters voor God, zijn Vader – aan hem komt de eer toe en de macht, tot in eeuwigheid. Amen.7Hij komt te midden van de wolken, en dan zal iedereen hem zien, ook degenen die hem doorstoken hebben. Alle volken op aarde zullen over hem weeklagen. Ja, amen.8‘Ik ben de alfa en de omega,’ zegt God, de Heer, ‘ik ben het die is, die was en die komt, de Almachtige.’

9Ik, Johannes, uw broeder, die net als u in ellende verkeer, maar ook door Jezus met u deel in het koninkrijk en in standvastigheid – ik was op het eiland Patmos omdat ik over God had gesproken en van Jezus had getuigd. 10Op de dag van de Heer raakte ik in vervoering. Ik hoorde achter me een luide stem, die klonk als een bazuin 11en die tegen me zei: ‘Schrijf alles wat je ziet in een boek en stuur dat naar de zeven gemeenten, naar Efeze, Smyrna, Pergamum, Tyatira, Sardes, Filadelfia en Laodicea.’ 12Ik draaide me om, om te zien welke stem er tegen mij sprak. Toen zag ik zeven gouden lampenstandaards, 13en daartussen iemand die eruitzag als een mens. Hij was gekleed in een lang gewaad en had een gouden band om zijn borst. 14Zijn hoofd en zijn haren waren wit als witte wol of als sneeuw, en zijn ogen waren als een vlammend vuur. 15Zijn voeten gloeiden als brons in een oven. Zijn stem klonk als het geluid van geweldige watermassa’s. 16In zijn rechterhand had hij zeven sterren en uit zijn mond kwam een scherp, tweesnijdend zwaard. Zijn gezicht schitterde als de felle zon. 17Toen ik hem zag viel ik als dood voor zijn voeten neer. Maar hij legde zijn rechterhand op me en zei: ‘Wees niet bang. Ik ben de eerste en de laatste. 18Ik ben degene die leeft; ik was dood, maar ik leef, nu en tot in eeuwigheid. Ik heb de sleutels van de dood en van het dodenrijk. 19Schrijf daarom op wat je gezien hebt, wat er nu is en wat hierna zal gebeuren. 20Dit is de betekenis van de zeven sterren die je in mijn rechterhand zag en van de zeven gouden lampenstandaards: de zeven sterren zijn de engelen van de zeven gemeenten, en de zeven standaards zijn de zeven gemeenten zelf

12Schrijf aan de engel van de gemeente in Efeze:

“Dit zegt hij die de zeven sterren in zijn rechterhand houdt en tussen de zeven gouden lampenstandaards verblijft: 2Ik weet wat u doet, hoe u zich inzet en standhoudt, en dat u boosdoeners niet verdraagt. Zo hebt u mensen die beweren dat ze apostelen zijn, op de proef gesteld en als leugenaars ontmaskerd. 3U bent standvastig en hebt veel verdragen omwille van mijn naam, zonder te verslappen. 4Maar dit heb ik tegen u: u hebt de liefde van weleer opgegeven. 5Bedenk van welke hoogte u gevallen bent. Breek met het leven dat u nu leidt en doe weer als vroeger. Anders kom ik naar u toe en neem ik, als u geen berouw toont, uw lampenstandaard van zijn plaats. 6Het pleit echter voor u dat u net als ik de praktijken van de Nikolaïeten verafschuwt.

7Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Wie overwint zal ik laten eten van de levensboom die in Gods paradijs staat.”

8Schrijf aan de engel van de gemeente in Smyrna:

“Dit zegt hij die de eerste en de laatste is, die dood was en nu leeft: 9Ik weet van de ellende en de armoede waarin u verkeert, hoewel u rijk bent. Ik weet hoe u belasterd wordt door mensen die zich Joden noemen en het niet zijn, maar bij Satan horen. 10Wees niet bang voor wat u nog te wachten staat. Sommigen van u zullen door de duivel in de gevangenis worden gegooid, en zo op de proef worden gesteld; tien dagen lang zult u het zwaar te verduren hebben. Wees trouw tot in de dood, dan zal ik u als lauwerkrans het leven geven.11Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Wie overwint zal van de tweede dood geen schade ondervinden.”

12Schrijf aan de engel van de gemeente in Pergamum:

“Dit zegt hij die het scherpe, tweesnijdende zwaard heeft: 13Ik weet waar u woont, namelijk waar Satans troon staat. U bent mijn naam trouw gebleven en hebt uw geloof in mij niet verloochend, ook niet toen Antipas, mijn betrouwbare getuige, werd gedood in uw stad, waar ook Satan woont. 14Maar enkele dingen heb ik tegen u: sommigen houden vast aan de leer van Bileam, die Balak liet weten hoe hij voor de Israëlieten een val moest opzetten, waardoor ze heidens offervlees zouden gaan eten en ontucht zouden plegen. 15Zo is het ook bij u: sommigen houden op dezelfde manier vast aan de leer van de Nikolaïeten. 16Breek toch met het leven dat u nu leidt, anders kom ik binnenkort naar u toe en zal ik hen met het zwaard uit mijn mond bestrijden.

17Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Wie overwint zal ik van het verborgen manna geven, en ook een wit steentje waarop een nieuwe naam staat die niemand kent, behalve degene die het ontvangt.”

18Schrijf aan de engel van de gemeente in Tyatira:

“Dit zegt de Zoon van God, die ogen heeft als vlammend vuur en voeten als brons: 19Ik weet wat u doet, hoe liefdevol, gelovig, hulpvaardig en standvastig u bent; u doet nu zelfs meer dan vroeger. 20Maar dit heb ik tegen u: u laat die Izebel, die zichzelf profetes noemt, haar gang gaan terwijl ze mijn dienaren met haar uitspraken tot ontucht en het eten van heidens offervlees verleidt. 21En hoewel ik haar de tijd heb gegeven om te breken met het leven dat ze leidt, weigert ze haar ontuchtig gedrag op te geven. 22Ik zal haar ziek maken en hen die overspel met haar plegen in ellende storten, tenzij ze met haar breken; 23haar kinderen zal ik laten sterven aan een dodelijke ziekte. Laat elke gemeente beseffen dat ik het ben die hart en ziel van de mens doorgrondt en dat ik ieder van u zal belonen naar zijn daden. 24Tegen de rest van u in Tyatira, al degenen die haar leer niet aanhangen en die zich niet hebben verdiept in de zogenaamde verborgenheden van Satan, zeg ik: ‘Ik leg u maar één last op: 25houd vast aan wat u hebt, totdat ik kom.’

26Wie overwint en mij navolgt tot het einde, zal ik macht geven over alle volken. 27Met een ijzeren herdersstaf zal hij hen hoeden, als aardewerk worden ze verbrijzeld. 28Ik geef hem macht, zoals mijn Vader die aan mij heeft gegeven. En ik zal hem ook de morgenster geven. 29Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.”

31Schrijf aan de engel van de gemeente in Sardes:

“Dit zegt hij die de zeven geesten van God en de zeven sterren heeft: Ik weet wat u doet; overal wordt beweerd dat u het leven hebt, terwijl u dood bent. 2Word wakker, versterk uw laatste krachten: u bent op sterven na dood. Want ik merk dat uw gedrag tekortschiet in Gods ogen. 3Herinner u dat u de boodschap hebt ontvangen en begrepen. Houd eraan vast en breek met het leven dat u nu leidt. Maar als u niet wakker wordt, kom ik onverwacht als een dief, op een tijdstip dat u niet kent. 4Maar enkelen in Sardes hebben hun kleren schoon gehouden. Zij zullen bij me zijn, in het wit gekleed, want ze verdienen het. 5Wie overwint zal zich ook in het wit kleden. Ik zal zijn naam niet uit het boek van het leven schrappen, maar juist voor hem getuigen ten overstaan van mijn Vader en zijn engelen. 6Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.”

7Schrijf aan de engel van de gemeente in Filadelfia:

“Dit zegt hij die heilig en betrouwbaar is, die de sleutel van David heeft – wanneer hij opendoet, kan niemand sluiten, wanneer hij sluit, kan niemand openen: 8Ik weet wat u doet. Ik heb ervoor gezorgd dat de deur voor u openstaat, zonder dat iemand hem kan sluiten. Want ook al hebt u weinig invloed, u bent trouw gebleven aan wat ik heb gezegd en hebt mijn naam niet verloochend. 9Ik zal mensen laten komen die bij Satan horen, leugenaars die zich Joden noemen en het niet zijn; zij zullen zich eerbiedig aan uw voeten neerwerpen en erkennen dat ik u heb liefgehad. 10Omdat u trouw bent gebleven aan mijn gebod om stand te houden, zal ik u ook trouw zijn wanneer binnenkort de tijd van de beproeving aanbreekt, als heel de aarde en de mensen die er leven op de proef worden gesteld. 11Ik kom spoedig. Houd vast aan wat u hebt, dan zal niemand u de lauwerkrans kunnen afnemen.

12Wie overwint maak ik tot een zuil in de tempel van mijn God. Daar zal hij voor altijd blijven staan. Ik zal op hem de naam schrijven van mijn God en van de stad van mijn God, het nieuwe Jeruzalem dat bij mijn God vandaan uit de hemel zal neerdalen, en ook mijn eigen nieuwe naam. 13Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.”

14Schrijf aan de engel van de gemeente in Laodicea:

“Dit zegt Amen, de trouwe en betrouwbare getuige, het begin van Gods schepping: 15Ik weet wat u doet, hoe u niet koud bent en niet warm. Was u maar koud of warm! 16Maar nu u lauw bent in plaats van warm of koud, zal ik u uitspuwen. 17U zegt dat u rijk bent, dat u alles hebt wat u wilt en niets meer nodig hebt. U beseft niet hoe ongelukkig u bent, hoe armzalig, berooid, blind en naakt. 18Daarom raad ik u aan: koop van mij goud dat in het vuur gelouterd is, en u zult rijk zijn; witte kleren om u te kleden en uw naaktheid te bedekken, zodat u zich niet meer hoeft te schamen; zalf voor uw ogen, zodat u weer kunt zien. 19Iedereen die ik liefheb wijs ik terecht en bestraf ik. Zet u dus volledig in en breek met het leven dat u nu leidt. 20Ik sta voor de deur en klop aan. Als iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal ik binnenkomen, en we zullen samen eten, ik met hem en hij met mij.

21Wie overwint zal samen met mij op mijn troon zitten, net zoals ik zelf overwonnen heb en samen met mijn Vader op zijn troon zit. 22Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.”’

Aanbidding van God en van het lam

1Hierna had ik een visioen. Er stond een deur open in de hemel. De stem die me eerder had toegesproken met het geluid van een bazuin, zei nu: ‘Kom hierboven, dan laat ik je zien wat er hierna gebeuren moet.’ 2Op hetzelfde moment raakte ik in vervoering. Er stond een troon in de hemel en daarop zat iemand. 3Degene die daar zat had een uiterlijk als van jaspis en sarder, en rond de troon was een regenboog die eruitzag als smaragd. 4Om de troon heen stonden vierentwintig andere tronen, waarop vierentwintig oudsten zaten. Ze droegen witte kleren en hadden een gouden krans op hun hoofd. 5Van de troon gingen bliksemschichten uit en donderslagen en groot geraas. Voor de troon brandden zeven vurige fakkels; dat zijn de zeven geesten van God. 6Ook lag er voor de troon iets als een zee van glas, van kristal. Midden voor de troon en eromheen waren vier wezens, die van voren en van achteren een en al oog waren. 7Het eerste wezen zag eruit als een leeuw en het tweede als een jonge stier; het derde had een gezicht als een mens en het vierde leek een vliegende adelaar. 8Elk van de vier wezens had zes vleugels, met overal ogen langs de randen en aan de binnenkant. Dag en nacht herhalen ze: ‘Heilig, heilig, heilig is God, de Heer, de Almachtige, die was, die is en die komt.’ 9Telkens als deze wezens lof, eer en dank brengen aan degene die op de troon zit en die tot in eeuwigheid leeft, 10werpen de vierentwintig oudsten zich neer voor hem die op de troon zit, en aanbidden hem die leeft tot in eeuwigheid, en leggen hun kransen voor zijn troon met de woorden: 11‘U komt alle lof, eer en macht toe, Heer, onze God, want u hebt alles geschapen: uw wil is de oorsprong van alles wat er is.’

bijbelrolbrengen.png

51Toen zag ik dit: degene die op de troon zat had in zijn rechterhand een boekrol die aan beide kanten beschreven was en met zeven zegels was verzegeld. 2Ik zag een machtige engel die met luide stem uitriep: ‘Wie komt het toe de zegels te verbreken en de boekrol te openen?’ 3Maar er was niemand in de hemel of op aarde of onder de aarde die de boekrol kon openen en inzien. 4Het deed me veel verdriet dat blijkbaar niemand het verdiende om de boekrol te openen en hem in te zien. 5Toen zei een van de oudsten tegen mij: ‘Wees niet verdrietig. Want de leeuw uit de stam Juda, de telg van David, heeft de overwinning behaald, en daarom mag hij de boekrol met de zeven zegels openen.’ 6Midden voor de troon, tussen de vier wezens en de oudsten, zag ik een lam staan. Het zag eruit alsof het geslacht was en het had zeven horens en zeven ogen; dat zijn de zeven geesten van God die over de hele wereld zijn uitgestuurd. 7Het lam ging naar degene die op de troon zat en ontving de boekrol uit zijn rechterhand. 

afbeelding engelen wierpen zich in aanbidding neer en speelden de lieren

8Op hetzelfde moment wierpen de vier wezens en de vierentwintig oudsten zich voor het lam neer. Ieder van hen had een lier en een gouden schaal vol wierook; dat zijn de gebeden van de heiligen. 9En ze zetten een nieuw lied in:

‘U verdient het om de boekrol te ontvangen en zijn zegels te verbreken. Want u bent geslacht en met uw bloed hebt u voor God mensen gekocht uit alle landen en volken, van elke stam en taal. 10U hebt voor onze God uit hen een koninkrijk gevormd en hen tot priesters gemaakt. Zij zullen als koningen heersen op aarde.’

Nieuwe Bijbelvertaling (NBV)

knipper
Deze pagina is een onderdeel van de website: "godgelooftinmij".......